De werkgever heeft een loondoorbetalingsverplichting van 104 weken bij arbeidsongeschiktheid. Tijdens deze zogenaamde wachttijd voor de WIA geldt ontslagbescherming. Ziekteperioden die elkaar opvolgen met minder dan 4 tussenliggende weken worden bij elkaar opgeteld om te bepalen wanneer de 104 weken verstreken zijn. Indien een werknemer hersteld is gemeld en na 28 dagen weer opnieuw uitvalt, is er geen sprake meer van zogeheten keten doortelling en wordt de wachttijd voor de WIA weer opnieuw gestart.
Indien een werknemer alle taken van zijn bedongen arbeid in volle omvang weer kan verrichten, is er geen sprake meer van arbeidsongeschiktheid en moet de werknemer volledig hersteld worden gemeld.
Grondbeginsel is namelijk het 'alles of niets' principe van artikel 7:629 van het Burgelijk Wetboek. Een werknemer is in die zin of arbeidsgeschikt of arbeidsongeschikt. In het algemeen kan volledige hervatting in de bedongen arbeid dus niet samengaan met continuering van de ziekmelding.
Bij twijfel aan duurzaamheid van herstel kan bij voldoende onderbouwing door de bedrijfsarts in eerste instantie de belastbaarheid in de praktijk getoetst worden. In dat geval wordt de werknemer nog niet hersteld gemeld voor een korte periode ook al verricht hij zijn volledige werkzaamheden. Herhaalde uitval vanwege gezondheidsklachten kan hiervoor aanleiding zijn of een aantoonbaar verhoogd uitvalsrisico.
Een werknemer die voor of ten tijde van de WIA keuring volledig hersteld is volgens UWV (maar echter nog niet hersteld is gemeld door de werkgever), bereikt in principe geen einde wachttijd. In dat geval wordt de WIA aanvraag door UWV afgewezen en heeft de werkgever in principe weer een loon doorbetalingsverplichting van 104 weken bij een nieuwe ziekmelding.